Het Vlaams Onteigeningsdecreet en het onderzoek van locatie-alternatieven door de rechter.

Het Vlaams Onteigeningsdecreet en het onderzoek van locatie-alternatieven door de rechter.

Rechtsbescherming voor de burger; goed bestuur door de overheid.

Er moet een openbaar onderzoek over de onteigening gebeuren.

Een van de nieuwigheden van het Vlaams onteigeningsdecreet is dat er nu ook een openbaar  onderzoek moet gebeuren over een voorlopig goedgekeurd onteigeningsbesluit. Pas na openbaar onderzoek en na behandeling van de ingediende bezwaren kan de onteigenende overheid een definitief onteigeningsbesluit nemen.

Daarna volgt verplicht een minnelijke onderhandelingsfase, eventueel gevolgd door de onteigeningsprocedure voor de rechtbank.

Voorheen werd er wel een openbaar onderzoek gehouden over voorlopig vastgestelde ruimtelijke uitvoeringsplannen, maar niet over de geplande onteigening. Voor alle andere onteigeningen, bijvoorbeeld een onteigening voor de aanleg van een fietspad of een wachtbekken, gebeurde er geen openbaar onderzoek.

De burger die bezwaar maakte tegen de plannen van de overheid diende te wachten tot het onteigeningsbesluit definitief was goedgekeurd en kon dan pas een beroep instellen bij de Raad van State, later de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Bijkomend probleem was en is nog altijd, dat deze rechtbank zich dan weer onbevoegd verklaart vanaf het moment dat de onteigende overheid een onteigeningsprocedure opstart voor de vrederechter.

De redenering is dan dat de vrederechter vanaf de dagvaarding in onteigening de wettigheidsbezwaren van de burger dient te onderzoeken, en dat dit niet meer dient te gebeuren door de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

De rechtsbescherming die de burger bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen geniet, wordt geacht gelijkwaardig te zijn aan de rechtsbescherming die de burger geniet bij de vrederechter.

Doordat de Raad voor Vergunningsbetwistingen enkel in de tussenperiode bevoegd is en procedures nu eenmaal een zekere tijd in beslag nemen, zijn er niet zo heel veel arresten van deze Raad over onteigeningen.

Toch is een arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 3 maart 2020 interessant ( RvVB 3 maart 2020, RvVB-A-1920-0620 ).

Eerst een voorbeeld

Stel, de overheid wil op een perceel grond in industriegebied een wachtbekken oprichten en wil voor de realisatie daarvan overgaan tot onteigening.

De eigenaar van het te onteigenen perceel maakt bezwaar en meent dat er goede gronden bestaan om dit wachtbekken op een andere locatie in de onmiddellijke omgeving te realiseren. Hij vindt ook dat de waterbuffering die noodzakelijk geacht wordt, op andere manieren kan worden gerealiseerd.

Hij zal sterker staan in latere procedures indien hij zijn bezwaren, voorstellen en ideeën goed onderbouwd reeds aan de overheid kenbaar maakt in het kader van het openbaar onderzoek.

Het denkproces dat de uiteindelijke beslissing van de onteigenende overheid zal bepalen, begint in het geval van een onteigening met de data die door het studiebureau (dat de gemeente aanstelt) worden bijgebracht en die uiteindelijk aan een afweging door de onteigenende overheid worden voorgelegd.

Hierbij dienen alle rechtens relevante gegevens te worden verzameld en zorgvuldig te worden onderzocht.

Het voorlopig en uiteraard ook het definitief onteigeningsbesluit dient op straffe van nietigheid de omschrijving en de motivering van de onteigeningsnoodzaak te bevatten.

De  verplichting tot het houden van een openbaar onderzoek impliceert uiteraard ook de verplichting voor de overheid om de ingediende bezwaren te onderzoeken en te beantwoorden met een adequate motivering.

Indien tijdens het openbaar onderzoek locatie-alternatieven worden gesuggereerd, dienen deze onderzocht te worden en dient op juiste gronden te worden beargumenteerd waarom deze alternatieven niet kunnen worden aanvaard.

De rechter kan aan de onteigenende overheid niet een bepaalde locatie opleggen, maar dient wel na te gaan of bij de keuze en de motivering van de keuze voor een bepaalde locatie de overheid de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft nageleefd.

Het eerste is niet toegelaten; het tweede is een grondwettelijke verplichting van de rechter, ook de burgerlijke rechter wanneer hij gevat is door een betwisting omtrent de wettigheid van een administratieve beslissing.

Wat voor de overheid een plicht is om goed te motiveren, is voor de burger een recht om goed geïnformeerd te zijn.

Hoe ver gaat de controle door de rechter?

Het wordt niet betwist dat de onteigenende overheid bij de vaststelling van een doel van algemeen belang steeds een kern van discretionaire bevoegdheid heeft, waarbij een rechter zich niet in de plaats kan stellen van het bestuur.

Dit betekent echter niet dat de wettigheidstoets van de rechter beperkt zou moeten zijn tot een beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van een administratieve beslissing, waartoe een onteigeningsbesluit dient gerekend te worden.

Elke administratieve beslissing moet eveneens getoetst worden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder de materiële en formele zorgvuldigheidsplicht, de materiële en formele motiveringsplicht, het evenredigheidsbeginsel en het redelijkheidsbeginsel.

Een beperking van de wettigheidstoets tot het onderzoek van de kennelijke onredelijkheid van een administratieve beslissing is geen volwaardig onderzoek en voldoet niet aan de normen.

Niet enkel de redelijkheid of kennelijke onredelijkheid van een administratieve eindbeslissing moet getoetst worden.

Ook het voorafgaandelijk besluitvormingsproces en de totstandkoming van de administratieve beslissing dient onderzocht te worden.

De kritiek wordt soms geuit dat administratieve vergunningen door een steeds kritischere burger meer en meer worden gecontesteerd voor de administratieve rechter en de Raad voor Vergunningsbetwistingen een te actieve rol opneemt en zich in de plaats van de administratieve overheid lijkt te stellen.

Wat voor de overheid een plicht is om goed te motiveren, is voor de burger een recht om goed geïnformeerd te zijn.

Arrest Raad voor Vergunningsbetwistingen dd. 3 maart 2020

De Raad stelt in dit arrest dat wanneer voor een project verschillende alternatieve locaties bestaan, de zorgvuldigheidsplicht moet nagekomen worden. Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt onder meer in dat de overheid haar besluiten op een zorgvuldige wijze moet voorbereiden door de relevante gegevens en de in het geding zijnde belangen te inventariseren en deze gegevens en belangen tegen elkaar af te wegen in het licht van het doel van het besluit.

In het besproken arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen stelt de raad trouwens vast dat de onteigenende overheid de keuze voor de inplanting heeft genomen na onderzoek van 6 alternatieven op grond van 9 verschillende criteria en dat zij vervolgens na kennis van alle voor- en nadelen op grond van een vergelijking van de twee weerhouden alternatieven, op uitvoerige  wijze gemotiveerd heeft om welke redenen uiteindelijk gekozen is voor de optie die een onteigening inhoudt ( pagina 17 van het arrest ).

 

Wil u meer informatie of heeft u vragen, neem dan contact op met Mr.  Luc Beerden via e-mail op l.beerden@villajuris.be