Bemiddeling na een gerechtelijk conflict bij langdurige handelsrelaties.

Bemiddeling na een gerechtelijk conflict bij langdurige handelsrelaties 

 

Voedselveiligheid als argument in het handelsgeschil 

 In een recent vonnis sprak de Ondernemingsrechtbank van Turnhout zich uit over een handelsgeschil, waarbij inbreuken inzake voedselveiligheid werden ingeroepen als grond om een concessie-overeenkomst met betrekking tot een charcuterie-afdeling in een lokale supermarkt te ontbinden. 

Er waren gedurende een periode van meer dan 2 jaar enkele tekortkomingen vastgesteld bij externe controles op het reinigen bij het afsluiten van de zaak van de charcuterie-stand. 

Ook waren in afzonderlijke handelsvestigingen listeria en salmonella vastgesteld. 

Deze vaststellingen gebeurden steeds door een controle-instantie, waarop partijen een beroep deden. Het FAVV heeft nooit hoeven op te treden. 

Ook argumenten inzake een ongeoorloofde prijspolitiek en een niet toegelaten productaanbod werden ingeroepen om een einde te maken aan de samenwerking. 

Concreet werd de concessiehouder verweten: 

– gevogelte, konijn en wild aan te bieden in strijd met de raamovereenkomst 

– onjuiste prijzen te hanteren in strijd met de raamovereenkomst die verwijst naar de prijspositionering van de Belgische supermarktketen 

– inbreuken te plegen op de voedselveiligheid en het gebrek daaraan een actieplan te koppelen. 

Beslissing rechtbank  

De Ondernemingsrechtbank ging echter niet akkoord met het standpunt van de concessiegever. Hij kreeg principieel 1 euro schadevergoeding toegekend voor morele schade, maar niet de gevorderde 750.000 € op basis van de laatste kwartaalomzetten en ook zijn eis tot ontbinding van de overeenkomst werd afgewezen. 

De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs voorligt over de omvang van de inbreuken inzake niet-conform productaanbod. Het gaat om eenmalige inbreuken, maar in het licht van de omzet voor elke partij kan niet gesproken worden van een ernstige en voortdurende inbreuk. De Ondernemingsrechtbank voegt hieraan toe dat  “ Errare humanum est. Vergissen is menselijk. Kwade wil is niet aangetoond. “ 

Inzake de prijspolitiek oordeelt de Ondernemingsrechtbank dat er geen vaste prijs gevolgd moet worden, maar enkel een prijspositionering en er in ieder geval marktconforme prijzen moeten worden gehanteerd. Daaruit een vaste prijs afleiden is echter onjuist. De discussie over de prijszetting werd bovendien ook in de loop van de procedure afgesloten. Op dit punt konden partijen, althans in de feitelijke verhoudingen, wel tot een verstandhouding (overeenkomst?) komen. De rechtbank houdt hiermee rekening. De rechtbank oordeelt dat er wel prijsverschillen zijn aangetoond, maar er geen contractuele inbreuk op de raamovereenkomst bestaat en de supermarktprijzen niet 100 procent moeten worden gevolgd. 

Voedselveiligheid  

Inzake de inbreuken op de voedselveiligheid oordeelt de rechtbank dat deze natuurlijk per definitie zwaarwichtig zijn. Denk maar aan de dioxinecris van 1999. De uiteindelijke les toen was dat er vooral een crisis was op het politieke vlak, dat er 7 miljoen kippen geslacht werden, maar dat er op strafrechtelijk vlak weinig overbleef en dat er nauwelijks iets gebeurd was op vlak van de volksgezondheid. 

De Ondernemingsrechtbank meent dat het in deze zaak hetzelfde was. Een bewijs van een strafrechtelijke inbreuk ontbreekt volkomen. Het dossier bevat geen enkel stuk dat uitgaat van het Federaal Voedselagentschap. Een bewijs van mensen die ziek zijn geworden door de te koop aangeboden producten, ontbreekt volkomen. 

Hoe streng de controle ook is, volgens de rechtbank blijft er altijd een risico van besmette vleeswaren zolang deze laatste massaal worden geconsumeerd en verkocht. In bijna alle gevallen volstaat het echter om het vlees te bakken, te braden of koken om bacteriële besmettingen te elimineren. 

De inbreuken werden vastgesteld, maar wegen dus naar het oordeel van de Ondernemingsrechtbank onvoldoende zwaar bij gebreke aan strafrechtelijke inbreuken en bij gebreke aan bewijs van een effectief gevaar voor de volksgezondheid. 

Een gerechtelijke ontbinding ( met daaraan gekoppeld een zware schadevergoeding ) wordt als niet gerechtvaardigd bestempeld. 

De concessiehouder erkende wel dat er regelmatig één en ander fout liep in zijn organisatie, maar de concessiegever weerlegde niet dat hij nooit een verminderde omzet of andere materiële schade heeft gehad. 

De Ondernemingsrechtbank neemt wel aan dat de concessiegever morele schade leed en kent hem een morele schadevergoeding van 1 euro toe. De concessiegever heeft het recht een zo goed mogelijke uitvoering van de raamovereenkomst te eisen en te verwachten. De gerechtskosten werden tussen de partijen verdeeld. 

Voor advocaten is het een gezegde dat “ een slecht akkoord nog altijd beter is dan een goed proces.” 

Soms kan het belangrijk zijn een punt of een vuist te maken. 

Maar zeker in een voortdurende handelsrelatie moet het gesprek daarna worden voortgezet en is een constructief overleg tussen partijen meer dan noodzakelijk. Ook advocaten kunnen hierbij hun bemiddelende rol spelen om partijen bij te staan de knoppen tijdig om te draaien. 

 

Wil u meer informatie of heeft u vragen, neem dan contact op met Mr.  Luc Beerden via e-mail op l.beerden@villajuris.be